De natuurfilosofie van de Tao is nauw verbonden met het begrip zelfcultivering , een benadering van het menselijk leven in zijn geheel, en daarmee ook van de politieke en sociale omstandigheden waarin wij leven. Het is een handvest
voor een op de natuur gebaseerd menselijk bestaan.
De 'eeuwige Tao' is niet in woorden uit te drukken, is per definitie ondefinieerbaar.
De oorspronkelijke betekenis van Tao is 'weg', met de nevenbetekenissen van 'methode', 'techniek',' systeem'
en zelfs 'iets uitleggen'. Veel vertalingen houden vast aan deze betekenissen, en vertalen Tao als 'de Weg', geen rekening houdend met het feit dat het dan zou gaan om iets wat de mens zou moeten volgen of zou moeten doen.
Voor het taoïsme is Tao
niet een bewuste manier van doen, en nog minder een rituele procedure. Tao is alleen maar een bijnaam, die bij gebrek aan beter, een zeker natuurlijke hoedanigheid moet aanduiden. Die inherente eigenschap van de kosmos bestond al 'stil, leeg en naamloos'
in de oerchaos, nog voordat hemel en aarde geboren waren. Aan de ene kant, zegt de tekst, kun je het zien als de moeder van al wat is, aan de andere kant als het tegendeel, dat wil zeggen: het 'niets'.
Je hoeft de tao niet te volgen, want je
hebt hem al.
Hij baart de kosmische energie die alles vormt volgens een natuurlijke wetmatigheid.Ieder wezen is één in de Tao. Alles houdt met elkaar verband in een constante stroming van kosmische energieën die het leven
in stand houden. Het 'spontane', of nog leeterlijker vertaald: 'wat vanzelf is zoals het is'. Dat is de Tao.